Nieuwsbericht
De Afdeling heeft 13 april 2010 aan het Hof van Justitie EU gevraagd of artikel 6 Associatiebesluit 1/80 er aan in de weg staat dat een verblijfsvergunning van een Turkse werknemer met terugwerkende kracht wordt ingetrokken.
In de bij de ABRvS aanhangige zaak (ve10000568) betreft het een Turkse vreemdeling ten aanzien van wie de staatssecretaris van Justitie bij besluit van 28 december 2007 heeft beslist dat, nu de relatie met zijn partner sinds 2 april 2007 feitelijk is verbroken, hij m.i.v. die datum niet voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Verder stelde de staatssecretaris dat zijn rechtmatig verblijf op 2 april 2007 is geëindigd en hij op dat moment korter dan één jaar legale arbeid had verricht bij de werkgever waar hij op 8 mei 2006 in dienst was getreden. Daarom komt hij niet in aanmerking voor voortgezet verblijf o.g.v. de Associatieovereenkomst EEG-Turkije, aldus de staatssecretaris.
Indien het in een uitspraak van 16 juli 2008 uitgesproken oordeel van de ABRvS in een andere zaak (JV 2009/3, ve08001952) wordt toegepast op deze zaak zou het verblijfsrecht van de vreemdeling vanaf 2 april 2007 niet langer onomstreden zijn, waardoor geen sprake zou zijn van minimaal een jaar legale arbeid, bedoeld in art. 6, eerste lid, eerste streepje, Besluit 1/80. Het is evenwel de vraag of dat oordeel in overeenstemming is met Besluit 1/80, gelet op het nadien door het Hof gewezen arrest Altun (JV 2009/43, ve08002110), waarin is overwogen dat de intrekking van een verblijfsvergunning wegens een frauduleuze handeling van een Turkse werknemer geen gevolg heeft voor het verblijfsrecht van de gezinsleden van die werknemer o.g.v. art. 7, eerste alinea, eerste streepje, Besluit 1/80, indien deze gezinsleden op de datum waarop de nationale autoriteiten hebben besloten de verblijfsvergunning in te trekken, voormeld verblijfsrecht hebben verworven, omdat elke andere uitleg zou indruisen tegen het rechtszekerheidsbeginsel.
Verder gaat de Afdeling er niet van uit dat het arrest m.b.t. de door de VK Roermond (JV 2008/23, ve07002118) gestelde prejudiciële vragen (Pehlivan, C-484/07, terechtzitting 15 april 2010; ve10000500) voldoende aanknopingspunten zal bevatten om de aanhangige zaak te beslechten.
De ABRvS stelt daarom de volgende prejudiciële vraag:
“Staat art. 6, eerste lid, eerste streepje, Besluit 1/80, mede gelet op het rechtszekerheidsbeginsel, eraan in de weg dat, in een situatie waarin geen sprake is van frauduleuze handelingen, de bevoegde nationale autoriteiten na het verstrijken van de termijn van een jaar van voormeld art. 6, eerste lid, eerste streepje, de verblijfsvergunning van een Turkse werknemer met terugwerkende kracht intrekken vanaf het tijdstip dat niet langer werd voldaan aan de nationaalrechtelijke grond voor verlening van de verblijfsvergunning?” [wv]