ABRvS stelt prejudiciële vragen aan HvJEU over MTV-controles
15/06/2012
Nu binnen de Nederlandse (appel)rechtspraak verschillen bestaan in interpretatie van de artt. 20 en 21 Schengengrenscode, welke zien op het doel van de MTV-controle, het vermoeden van illegaal verblijf en de inperking van de controlebevoegdheid, heeft de ABRvS prejudiciële vragen gesteld.
De ABRvS heeft hier toe besloten in een zaak waarin een vreemdeling, die zich ten tijde van de MTV-controle in een Eurolinerbus komende vanuit Duitsland bevond, in hoger beroep klaagt dat de VK Maastricht in de uitspraak van 16 april 2012 (AWB 12/10657, ng) heeft miskend dat er op het moment van de controle geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond en ten onrechte heeft overwogen dat de staandehouding rechtmatig is.
In ABRvS 20 oktober 2011 (JV 2012/40, ve11002526) is overwogen dat met de inwerkingtreding op 1 juni 2011 van art. 4.17a Vb 2000 (Stb. 2011, 262; ve11001256) is voldaan aan hetgeen in ABRvS 28 december 2010 (JV 2011/84, ve10002411) was bepaald. In die uitspraak is voorts overwogen dat uit het Melki en Abdeli-arrest (JV 2010/458, ve10000918) niet kan worden afgeleid dat in art. 4.17a rekening had moeten zijn gehouden met het gedrag van betrokkene of met specifieke omstandigheden waarvan een risico op aantasting van de openbare orde uitgaat, zodat hierin geen grond is gezien voor het oordeel dat die bepaling niet zou voldoen aan de eisen die voortvloeien uit het Melki en Abdeli-arrest.
Bij uitspraken van 5 maart 2012 (o.m. JV 2012/202, ve12000657 en {rvs=201111442/1/V4}) is overwogen dat het standpunt, dat de bevoegdheid tot het uitvoeren van een MTV-controle niet aan art. 21 SGC kan worden ontleend omdat de daarin genoemde politiebevoegdheden zouden zijn beperkt tot situaties waarin openbare orde-motieven een rol spelen, zoals in de Franse regeling waarop het Melki en Abdeli-arrest betrekking heeft, niet wordt gevolgd.
Bij dit oordeel is betrokken dat de woorden "kan met name" in art. 21 onder a SGC aangeven dat het hier gaat om een niet-uitputtende beschrijving van omstandigheden waarin niet kan worden gezegd dat de uitoefening van de politiële bevoegdheid het effect van een grenscontrole heeft. Voorts is in die uitspraken overwogen dat de Europese Commissie m.b.t. het voornemen om zowel art. 22 Schengenuitvoeringsovereenkomst als de bijbehorende verwijzing daarnaar in art. 21 onder d SGC in te trekken (ve11000884), te kennen heeft gegeven dat de voorgestelde wijziging geen afbreuk doet aan het recht van de lidstaten om te voorzien in gerichte controles ter bestrijding van illegale immigratie op hun grondgebied, binnen de grenzen van art. 21 onder a t/m c.
Dat de controles op een zodanige afstand worden uitgevoerd dat moet worden aangenomen dat de gecontroleerde personen allen grensgangers zijn, maakt de controle naar het oordeel van de Afdeling niet onrechtmatig. Hierbij is in aanmerking genomen dat uit het Melki en Abdeli-arrest geen algeheel verbod op controle op grensgangers kan worden afgeleid. Evenmin kan uit het arrest worden afgeleid dat voor de vraag of de MTV-controle het effect van een verboden grenscontrole heeft, bepalend is of het individu deze als zodanig ervaart. In dit verband is in de uitspraken van 5 maart 2012 mede overwogen dat is gebleken dat het aantal voertuigen op de weg en het aantal treinen dat daadwerkelijk wordt gecontroleerd, in de praktijk zeer beperkt is.
In voormelde jurisprudentie van de Afdeling is de in het Melki en Abdeli-arrest gegeven interpretatie van de art. 20 en 21 SGC betrokken en is geoordeeld dat het Hof in het arrest voldoende duidelijkheid heeft gegeven over de wijze waarop kan worden gewaarborgd dat een in de nabijheid van een binnengrens uitgevoerde controle feitelijk niet het effect van een grenscontrole kan hebben. Voorts is geoordeeld dat met de vaststelling van art. 4.17a Vb 2000 de MTV-controles, die worden uitgevoerd met het oog op het bestrijden van illegaal verblijf na grensoverschrijding, overeenkomstig art. 21 onder a SGC, thans zodanig worden gepland en uitgevoerd, dat deze duidelijk verschillen van de systematische controles van personen aan de buitengrenzen.
Bij uitspraak van 7 februari 2012 heeft de Rb Roermond (straf mk) de volgende prejudiciële vragen aan het HvJEU gesteld: "Is art. 4.17a Vb 2000 in strijd met het verbod op grenscontroles respectievelijk op aan grenscontroles gelijk te stellen controles als bedoeld in art. 20 en 21 SGC? Zo ja, komt een beroep hierop ook toe aan niet-EU burgers dan wel personen die geen verblijfstitel in een lidstaat van de EU hebben?." (JV 2012/134, ve12000429, zaak Jibril Jaoo, C-88/12)
Verder heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch (straf) op 11 mei 2012 (ve12001148), geoordeeld dat de MTV-controle, ook indien deze met inachtneming van art. 4.17a Vb 2000 is uitgevoerd, hetzelfde effect heeft als een grenscontrole als bedoeld in art. 21 SGC. Verder oordeelde het hof dat een controle niet doorlopend en op een vaste plaats plaatsvindt en is onderworpen aan kwantitatieve restricties, zoals die van art. 4.17a lid 3 t/m Vb 2000, nog niet maakt dat die controle niet hetzelfde effect heeft als een grenscontrole. Het hof ziet het als zijn taak uitsluitend de uitgevoerde controle te beoordelen op de vraag of deze het effect heeft van een grenscontrole. Het hof acht het voor de beantwoording van die vraag niet relevant dat er (langdurige) periodes zijn waarin aan dezelfde snelweg geen controles plaatsvinden en evenmin dat er andere (snel-)wegen met buurlanden zijn waar in het geheel geen controles worden verricht."
Gegeven deze stand van zaken bestaan binnen de Nederlandse (appel)rechtspraak nu verschillen in interpretatie van de artt. 20 en 21 SGC, welke zien op het doel van de controle (vraag 1), het vermoeden van illegaal verblijf (vraag 2) en de inperking van de controlebevoegdheid (vraag 3).
Over deze elementen heeft de ABRvS in de verwijzingsuitspraak van 4 juni 2012 (ve12001304) prejudiciële vragen geformuleerd, die op 5 juni bij het Hof zijn ingediend en geregistreerd (zaak Adil, C-278/12 PPU).
vraag 1:
Moet art. 21 SGC aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de uitoefening van een nationale bevoegdheid als verleend in art. 50 Vw 2000 en nader uitgewerkt in art. 4.17a Vb 2000, om in gebieden achter de binnengrenzen controles op personen uit te voeren, teneinde na te gaan of deze voldoen aan de in de lidstaat geldende vereisten voor rechtmatig verblijf?
vraag 2:
a. Staat art. 21 SGC eraan in de weg dat nationale controles, zoals controles bedoeld in art. 50 Vw 2000, worden uitgevoerd op basis van algemene informatie en ervaringsgegevens over illegaal verblijf van personen ter plaatse van de te houden controle als bedoeld in art. 4.17a, lid 2 Vb 2000, of dienen bij de uitvoering van dergelijke controles concrete aanwijzingen te bestaan dat een te controleren individuele persoon illegaal in de betreffende lidstaat verblijft?
b. Verzet art. 21 SGC zich ertegen dat een dergelijke controle wordt uitgevoerd met het oog op het verkrijgen van de onder a bedoelde algemene informatie en ervaringsgegevens over illegaal verblijf, indien dit in beperkte mate gebeurt?
vraag 3:
Moet art. 21 SGC aldus worden uitgelegd dat met het inperken van de controlebevoegdheid op een wijze als omschreven in een wettelijke regeling als art. 4.17a Vb 2000, in voldoende mate is gewaarborgd dat een controle feitelijk niet het in art. 21 SGC verboden effect van een grenscontrole kan hebben?
De ABRvS heeft het Hof krachtens art. 104 ter Reglement voor de procesvoering verzocht deze vragen te behandelen volgens de spoedprocedure, nu de beantwoording relevant is voor de bewaring van de vreemdeling en er meerdere vergelijkbare zaken bij verschillende rechters voorliggen, waarbij sprake is van bewaring. [WV]