Afdeling: Uiteenzetting over evenredigheid in 'kinderpardonzaken'
17/08/2022
In een uitspraak van vandaag (17 augustus 2022) heeft de Afdeling uitgebreid het kader uiteengezet over het evenredigheidsbeginsel in zaken waarin een beroep wordt gedaan op de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen, die bekend staan als zogenaamde 'kinderpardonzaken'. De Afdeling is ingegaan op wat vreemdelingen dienen aan te voeren in zulk soort zaken, hoe de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid deze zaken op evenredigheid moet beoordelen en hoe ver de bestuursrechter moet gaan in zijn toetsing van die beoordeling. Dit kader is eerder al uitgewerkt in de uitspraak van 2 februari 2022 (ve22000314). In de zaak van vandaag is het besluit van de staatssecretaris vernietigd.
Het is in de eerste plaats aan de staatssecretaris om te beoordelen of hij van zijn afwijkingsbevoegdheid van art. 4:84 Awb gebruik moet maken. Hierbij dient hij contra-indicaties, maar ook de omstandigheden van het geval te betrekken. De bestuursrechter kan het besluit van de staatssecretaris vervolgens toetsen op evenredigheid (art. 3:4 lid 2 Awb). Dat doet hij aan de hand van geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid. In casu gaat het om het toerekenen van het gedrag van de ouder aan het kind. Ondanks de ruime beleidsruimte die de Afsluitingsregeling biedt, dient de bestuursrechter indringender te toetsen, zoals in het geval van een dergelijke toerekening. Bepaalde rechten van het kind als genoemd in het EVRM en het Kinderrechtenverdrag zijn immers van belang, wat deze indringendheid rechtvaardigt.
Tevens heeft de Afdeling dit kader toegepast in een andere zaak van vandaag (ve22002312). Ook in deze zaak is het besluit van de staatssecretaris vernietigd.
Persbericht ABRvS