Nieuwsbericht
De Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State heeft op 13 december 2023 prejudiciële vragen gesteld aan het HvJEU, of haar verkort gemotiveerde uitspraken op grond van art. 91 lid 2 Vw 2000 wel in overeenstemming zijn met de eisen die het HvJEU daaraan stelt. De Afdeling is van oordeel dat haar bevoegdheid om verkort te motiveren van inhoudelijke uitspraken in overeenstemming is met het Unierecht. Maar zij ziet in wat door de vreemdeling is aangevoerd ruimte voor twijfel, namelijk als punt 51 van het arrest Consorzio (ve21003013) strikt moet worden uitgelegd. De vreemdeling is van mening dat de ABRvS in haar uitspraak moet motiveren welke van de drie uitzonderingen (1. de uitleg al in zijn rechtspraak heeft verduidelijkt, 2. de uitleg al op voorhand duidelijk genoeg is, 3 als de vraag overbodig is voor de oplossing van het geschil) op het niet stellen van prejudiciële vragen geldt. Daarom ziet de Afdeling aanleiding het HvJEU te verzoeken bij wijze van prejudiciële beslissing antwoord te geven op de volgende prejudiciële vraag:
I. Moet art. 267, derde alinea, van het VWEU, gelezen in het licht van art. 47, tweede alinea, van het Handvest van de Grondrechten van de EU, zo worden uitgelegd dat deze bepalingen in de weg staan aan een nationale regeling als opgenomen in art. 91 lid 2 Vw 2000, op grond waarvan de ABRvS, als nationale rechter wiens beslissingen niet vatbaar zijn voor hoger beroep, een opgeworpen vraag over de uitleg van Unierecht, al dan niet in combinatie met een
uitdrukkelijk verzoek om prejudiciële verwijzing, verkort gemotiveerd kan afdoen zonder te motiveren welke van de drie uitzonderingen op haar verwijzingsplicht zich voordoet?
II. schorst de behandeling van het hoger beroep tegen VK Utrecht 5 maart 2021, 20/4810 (ve23001980), totdat het HvJEU uitspraak heeft gedaan en houdt iedere verdere beslissing aan.