Nieuwsbericht
De ABRvS oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het nationale overgangsrecht in de implementatiewet van 8 juli 2015 strijdig is met het overgangsrecht in de Procedurerichtlijn 2013/32.
De asielaanvraag van de vreemdeling ingediend op 17 maart 2015 is niet-ontvankelijk verklaard omdat Griekenland de vreemdeling als vluchteling heeft erkend.
1. Art. 30a lid 1 onder a Vw 2000 is, gelet op de implementatiewet van 8 juli 2015 (ve15001235), geen verlate implementatie van art. 25 van de oude Procedurerichtlijn 2005/85 maar een implementatie van art. 33 lid 2 onder a van de Procedurerichtlijn 2013/32, op de uiterlijk voorgeschreven datum (TK 2014/15, 34 088, nr. 3, blz. 8, 10 tot en met 13 en 48, ve14001812).
Nu de eerbiedigende werking ingevolge het nationale overgangsrecht, anders dan volgens het overgangsrecht in de Procedurerichtlijn, is beperkt tot aanvragen waarop vóór 20 juli 2015 een besluit is genomen, heeft de Rb (ve15002278) terecht overwogen dat het nationale overgangsrecht in strijd is met het overgangsrecht in de Procedurerichtlijn.
2. De SvV&J betoogt terecht dat hij ook bij toepassing van art. 30 lid 1 onder d Vw 2000, de aanvraag had moeten afwijzen. Gelet op art. 30a lid 2 Vw 2000, ingevolge welke bepaling een besluit om een aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens de Vw 2000 is gelijkgesteld met een afwijzing, is aannemelijk dat de vreemdeling niet is benadeeld door het gebrek. De Rb heeft niet onderkend dat zij aanleiding had moeten zien om dit gebrek te passeren met toepassing van art. 6:22 van de Awb.
Hoger beroep SvV&J kennelijk gegrond; vernietigt Rb Den Haag 1 december 2015, 15/19606 (ve15002278); beroep ongegrond.