Wijzigingen gezinshereningbeleid en middelenvereiste
31/07/2010
Met ingang van 31 juli 2010 is de Nederlandse regelgeving aangepast naar aanleiding van het arrest Chakroun van 4 maart 2010 van het HvJEU. De 120% inkomensnorm bij gezinsvorming en het verschil in leeftijdseisen bij gezinsvorming en gezinshereniging zijn verlaten. Verder wordt het referentiebedrag van het inkomensvereiste alleen nog uitgedrukt in (percentages van) het bruto-minimumloon. Ook zijn de referentie(norm)bedragen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders verhoogd.
De wijzigingen zijn opgenomen in:
• het besluit van 24 juli 2010 tot wijziging van het Vb 2000 (ve10001128);
• het besluit van 27 juli 2010 tot wijziging van het VV 2000 (ve10001129);
• WBV 2010/12 van 26 juli 2010 (ve10001155).
De belangrijkste wijzigingen in het kort..
● De minimumleeftijd van de gezinsmigrant respectievelijk de hoofdpersoon, ongeacht of de gezinsmigratie plaats vindt i.h.k.v. gezinsvorming of gezinshereniging, wordt 21 jaar (wijziging art. 3.14 en 3.15 Vb 2000). (*)
● Het onderscheid in inkomensvereiste tussen gezinsvorming en gezinshereniging vervalt (wijziging art. 3.22 Vb 2000).
● De in artikel 16 lid 1, onder c, Vw 2000 bedoelde middelen van bestaan voor verlening van een reguliere verblijfsvergunning zijn in ieder geval (**) voldoende, indien de som van het (bruto)loon, bedoeld in art.16 Wet financiering sociale verzekeringen, uit arbeid in loondienst, het bruto inkomen uit een inkomensvervangende uitkering krachtens een socialeverzekeringswet waarvoor premies zijn afgedragen, de bruto-winst uit arbeid als zelfstandige en het inkomen uit eigen vermogen (uitgegaan wordt van een fictief rendement van 4% van het gemiddelde eigen vermogen tussen 1 januari en 31 december) ten minste gelijk is aan het (bruto)minimumloon, bedoeld in de art. 8 lid 1, onder a, en 14 Wml, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in art. 15 Wml (art. 3.74 nieuw lid 1 aanhef en onder a Vb 2000).
● De normbedragen voor gezinnen, alleenstaande ouders en alleenstaanden worden uitgedrukt in percentages van het Wml. Voor gezinnen geldt 100% van het Wml (€ 1.416,-), voor alleenstaande ouders 90% (€ 1.274,40) en voor alleenstaanden 70% (€ 991,20). De laatste twee zijn met 20% verhoogd (***); dit heeft te maken met art. 25 Wwb (art. 3.74 nieuw lid 3 jo art. artikel 3.19 nieuw lid 1 en 2 VV 2000, ve10001129).
● Niet langer is vereist dat een student naast een netto-inkomen ten minste gelijk aan het normbedrag voor uitwonende studenten, bedoeld in de Wsf 2000, moet beschikken over aanvullende middelen om het college- of lesgeld te kunnen voldoen (art. 3.74 nieuw lid 3 Vb 2000)
● Voor degene die het verblijf financiert van een vreemdeling voor de verblijfsdoelen familiebezoek, au pair, medische behandeling of het ouderenbeleid, zijn de middelen van bestaan voldoende als deze ten minste gelijk zijn aan het toepasselijke bedrag voor de financier, aangevuld met 50% voor elke vreemdeling (art. 3.19 nieuw lid 3 VV 2000, ve10001129). Voor de financier van een student geldt de toepasselijke norm voor de financier, aangevuld met het normbedrag voor uitwonende studenten (art. 3.19 nieuw lid 4 VV 2000, ve10001129). (***)
(*) In zijn noot bij Commissie/Nederland (JV 2010/237, ve10000639) merkt Groenendijk onder punt 14 op dat het na dit arrest duidelijk is dat een dergelijke verhoging bij echtgenoten van Turkse werknemers strijdig zou zijn met het EU recht.
(**) Met de woorden “in ieder geval” is beoogd aan te geven dat de in art. 3.74 lid 1 Vb 2000 opgenomen inkomensnormen gelden als referentiebedragen. Wat betreft gezinshereniging betekent dit dat zij niet gelden als minimuminkomen waaronder geen gezinshereniging wordt toegestaan zonder enige concrete beoordeling van de situatie van iedere aanvrager. Dit volgt uit (r.o. 48 van) het arrest Chakroun (JV 2010/177, ve10000350). (Nota van toelichting, p. 18, Besluit wijziging Vb 2000)
Opmerkelijk hierbij is dat in het ‘Besluit modern migratiebeleid’ (ve10001127) in onderdeel EEE (p. 25) is voorzien in de volgende wijziging van art. 3.75 Vb 2000 (duurzaamheid middelen van bestaan), welke blijkens art. XIV van dat Besluit nog niet op 31 juli 2010 in werking treedt:
"1. In het eerste lid wordt «middelen van bestaan zijn duurzaam» vervangen door: middelen van bestaan zijn in ieder geval duurzaam.
2. In het tweede lid wordt «nog één jaar beschikbaar» vervangen door: nog beschikbaar.
3. De eerste volzin van het derde lid komt te luiden: In afwijking van het eerste lid, zijn middelen van bestaan verkregen uit arbeid in loondienst eveneens duurzaam, indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven gedurende een aaneengesloten periode van drie jaren jaarlijks voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven en de middelen van bestaan nog beschikbaar zijn.
4. (...)"
Deze overgangsregeling geldt tot 31 juli 2013.
Uit art. 3.103 Vb 2000 volgt het overgangsrecht voor op 31 juli 2010 lopende aanvragen: deze worden getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven gunstiger is..
Zie ook IND Werkinstructie 2010/8, p. 4 (ve10001123).
Zie ook het nieuwsbericht op de website van de IND. [wv]